Wat vraagt de beweging naar eerder, beter en sneller passende hulp voor kwetsbare kinderen en gezinnen?
Het zijn onze kinderen en het is ons aller verantwoordelijkheid om de moed te tonen om belemmerende patronen te doorbreken, en de kinderen de toekomst te geven waar ze recht op hebben. Niet overmorgen, niet morgen, maar nu.
We zijn in Nederland bezig met een transformatie van de jeugdhulp waarbij we stroomopwaarts eerder in het leven van kinderen en gezinnen de best passende ondersteuning willen bieden. We willen een lerend jeugdhulpstelsel waarin persoonlijk leiderschap getoond wordt door professionals die gaan voor de best passende zorg en het best passende onderwijs voor kinderen en gezinnen. Daarbij moeten we erkennen dat het anders moet dan nu en dat we geen moment meer kunnen wachten.
‘Wat vraagt de beweging naar eerder, beter en sneller passende hulp voor zeer kwetsbare kinderen en (mogelijk) kwetsbare gezinnen?‘
De beweging vraagt om passend StroomOPwaarts leiderschap van bestuurders, waar dan ook werkzaam, en van professionals. Leiderschap dat zich richt op inclusie en werken vanuit de bedoeling, dat wil zeggen vanuit een gedeelde visie. Met leiders die de inhoud kennen en van daaruit weten wat er nodig is. Leiders die mensen meenemen in deze beweging en een “hitteschild” kunnen zijn voor medewerkers op het moment dat er kritiek wordt geuit door mensen die aan de zijlijn staan. Leiders die leren van fouten en zich kwetsbaar op durven stellen. Leiders die de perspectieven kunnen verbinden en vooruitgang kunnen boeken.
Het werken met ingewikkelde kinderen en (gezins)systemen vraagt up-to-date deskundigheid, reflectie en intervisie van medewerkers om de best mogelijk zorg te kunnen geven en te kunnen verdragen en vertragen.
Regelmatig intervisie hebben om te kunnen reflecteren over de ervaren onmacht, de complexiteit van de hulpvragen en gevraagde samenwerking met andere partijen.
Ook verdragen en vertragen kunnen vertalen naar beleid is belangrijk. Te vaak vragen we iets van anderen wat onszelf niet of maar moeilijk lukt, of het nu gaat om leren, om met elkaar samenwerken, om relaties respecteren of om de tijd nemen om te luisteren en te waarderen.
De beweging vraagt van alle betrokkenen moed, lef en creativiteit om vol te houden, om patronen te leren zien van doorplaatsen en crisisopnames en deze te kunnen doorbreken. Maar ook om uit de pas te lopen en tot andere oplossingen te komen en om op te durven komen voor een inclusieve samenleving, daar waar dit nog lang geen vanzelfsprekendheid is.
Het vraagt van zorgaanbieders en gemeenten het lef te stoppen met zorgpraktijken die geen basis hebben in onderzoek en praktijk. Het vraagt de moed om in te grijpen of juist achteruit te stappen bij het ‘kluitjesvoetbal’ rondom een gezin. Het vraagt het lef om – soms in het zicht van de dikke dossiers die er al liggen – te komen tot een goede verklarende analyse, en doelen voor hulp die de jongere en ouders/naasten relevant en begrijpelijk vinden.
Het vraagt om doorzettingskracht om het perspectief van de jongere steeds centraal te blijven stellen en daardoor andere keuzes durven te maken over de grenzen van onderwijs en zorg heen.
Het vraagt om beleid dat hiervoor ruimte weet te scheppen en het uitvoerbaar weet te maken. Niet vrijblijvend, maar ferm en standvastig.
Deze beweging vraagt om het werken met ervaringsdeskundigheid als kennisbron naast wetenschappelijke kennis en praktijkkennis en deze te benutten om tot betere hulp te komen. Ervaringsdeskundigheid in de breedte van het woord: ervaringen van kinderen en hun ouders, en ervaringen van professionals.
Deze beweging vereist dat we gebruik maken van data waarmee we de activiteiten kunnen monitoren en de hulpverlening effectiever en efficiënter kunnen maken.
Deze beweging vraagt een duurzaam en samenhangend beleid vanuit Rijk en gemeenten. Er is politieke wil nodig de hulp aan kinderen met complexe problemen en hun gezinnen, werkelijk te transformeren. Er is goed beleid nodig om het uitvoerbaar te maken.